Zonsopgang in het Zoniënwoud

Hoe heerlijk kan het zijn. ’s Ochtends in de vroegte, voor zonsopgang, stap ik op een bus voor mijn deur. De bakkerijen draaien warm, mensen verspreid als stipjes hollen richting hun dagactiviteit. Ze zijn nu nog enkeling, herkenbaar – individu. Binnen een uur versmelten ze in de grootstadsdrukte – verdund tot placebo’s. Nauwelijks een halfuurtje later sta ik in het bos. Veel vogeltjes zijn al wakker. Niet meer de eenzame zang van vorige maand of twee maand terug. Eerder op concertsterkte – er is plaats voor iedereen. Het licht steelt de show, samen met de witte en groene bloesems. Ook op de grond: groen en wit. Krokusjes, nu nog gesloten op dit vroege uur. De lente is er eindelijk. Nog even en de zonsopgangen liggen buiten busbereik. Veel roffelende spechten, links, rechts. Ik spot ze snel en kundig. Als hun geroffel stopt daalt het hele universum weer naar zijn stille zwaartepunt. Is stilte het ontbreken van geluid? Niet echt, de vogeltjes blijven zingen, de occasionele tak blijft kraken. Maar de grondtoon is stille verzadiging – een eind- en beginpunt. De zon laat zich nu en dan bewonderen door de bomen. De bruine, herfstige bodemlaag van beukenblaadjes ziet er krakend vers uit, het groen herstelt de balans, nieuw leven is weer mogelijk.

Ik zie ze bij toeval. Twee reetjes op vijftig meter. Ik begin erop te letten, begin er andere te zien langsheen dezelfde weg. Een snelle, fladderende beweging: de flapperende oren van een liggend reetje. Tot mijn opluchting staat ze op – moeizaam, breekbaar, dat wel. Maar het hondengeblaf dat ik een kwartier vroeger hoorde heeft haar dus niet tot slachtoffer gemaakt. Ik zie nog andere reetjes dwalen in de verte. Vraag me af wat ze met hun mooie snuiten tussen die grijsbruine bodemlaag zitten te zoeken. Waarom niet dat verse groen dat je hier en daar ziet verschijnen? Vanop afstand zien ze er schriel, ondervoed uit. Ik eet mijn boterham, drink mijn water, vervolg mijn pad. Opeens een kloeke reebok links van mij – hij weet dat ik geen gevaar ben, de ervaring spreekt. Ineens hoort hij iets – spitst de oren, trekt wat moeizaam op gang maar gaat er dan toch vandoor. Met een gelukzalige glimlach wandel ik doorheen het bos terug richting bushalte. Ik zet me even op een van de weinige banken die er zijn. Terwijl ik de foto’s bekijk verschijnt er ineens uit het niets een reetje zo’n vijftien meter voor mij. Wat een mooi dier. Ze houdt even halt op het bospad – ik kan haar niet goed zien maar bedenk hoe slim ze wel moet zijn. Ik druk af. Ze springt haar dag tegemoet. Gedachteloos vervolg ik mijn weg.

Plaats een reactie